Bach

Bach werd geboren op 21 maart 1685 te Eisenach in de huidige Duitse deelstaat Thüringen als telg van een oud muzikaal geslacht (over 7 generaties telde het meer dan 120 musici). Hij werd gedoopt op 23 maart in de Sankt Georgenkirche, gelegen op het centrale stadsplein van Eisenach waaraan ook het stadskasteel van de vorsten van Sachsen-Eisenach is gelegen. Als tweede naam kreeg de dopeling de naam van zijn peetoom, Sebastian Nagel, stadsblazer uit Gotha. Hij kreeg al op zeer jonge leeftijd van zijn vader Johann Ambrosius Bach vioolles.

Op negenjarige leeftijd werd hij wees en kwam hij terecht in het gezin van zijn oudste broer Johann Christoph Bach III, die kerkorganist was in het stadje Ohrdruf. Hij merkte het bijzondere muzikale talent van de jonge Johann Sebastian op en bracht zijn jongste broer de beginselen van het muziekmaken in extenso bij, vooral wat betreft het bespelen van het orgel en het klavier. In deze periode begon Bach, voornamelijk op eigen kracht, met componeren. Hierbij dienden composities van andere meesters – afkomstig uit de muziekverzameling van zijn oudste broer – als voorbeelden. Een belangrijk deel van de zogeheten Neumeister-koralen die in 1985 in Yale University ontdekt werden – een verzameling van enkele tientallen korte koraalvoorspelen voor orgel – dateert grotendeels uit deze vroege periode.

Rond 1700 werd de gezinswoning van zijn broer, waar de jonge Johann Sebastian woonde, te klein. Zijn broer was getrouwd en had inmiddels twee kinderen met een derde op komst. Johann Sebastian kreeg een beurs om gedurende drie seizoenen op het Michaelisgymnasium in Lüneburg in Noord-Duitsland te studeren. Op deze school kreeg Johann Sebastian Bach vermoedelijk muziekles van cantor August Braun en van organist F.C. Morhard. In de periode dat Bach op deze school verbleef werd het orgel gerenoveerd en de renoveerder, J.B. Held, logeerde in de school, wat Bach de mogelijkheid moet hebben gegeven om zich diepgaand te informeren over orgelbouw.

In Lüneburg was destijds Georg Böhm organist van de Sankt Johanneskirche. Johann Sebastian Bach was een bewonderaar van het spel en de composities van Böhm en bestudeerde deze ijverig. Ondanks het feit dat de relatie tussen het koor van de Johanneskirche en het koor van het Michaelisgymnasium niet goed was, hadden Bach en Böhm in deze tijd meermalen contact. Een later door Bachs tweede zoon Carl Philipp Emanuel Bach gesuggereerde leraar-leerlingverhouding tussen Georg Böhm en de jonge Johann Sebastian Bach blijkt sterkere papieren te hebben dan tot recent werd aangenomen. Dit blijkt uit een door Bach zelf in 1700 ten huize van Georg Böhm vervaardigde kopie van het orgelwerk An Wasserflüssen Babylon van de Hamburgse meesterorganist en geboortige Deventenaar Johann Adam Reincken. Na de slotmaten staat de volgende door Bach gedateerde en naar Böhm verwijzende tekst: â Dom. Georg: Böhme | descriptum aõ. 1700 | Lunaburgi. Het documenteert de nauwe band in die tijd tussen Georg Böhm en zijn jonge ‘meesterleerling’ Bach. Uit Forkels Bachbiografie blijkt evenwel dat Bachs zoon in 1775 de verhouding Böhm-Bach als meester-leerling relativeert. C.P.E. Bach noemde Böhm aanvankelijk Bachs leraar, maar sprak daarna meer neutraal over de Lüneburgse componist Böhm.